Elke levensfase gaat gepaard met veranderingen in de fysiologie en de daarbij behorende voedingsbehoefte.
Tot de leeftijd van 6 maanden blijft melkvoeding het belangrijkste. Maar ook daarna levert melkvoeding een essentiële bijdrage aan een goede groei en ontwikkeling. Tussen 4 en 6 maanden vindt de eerste kennismaking met vaste voeding plaats in de vorm van oefenhapjes. Vanaf 6 maanden zal vaste voeding een steeds grotere rol in het dagelijkse eetpatroon gaan spelen. Uit onderzoek is bekend dat in de eerste fase van het leven (al in de baarmoeder) de basis wordt gelegd voor de voorkeuren en eetgewoonten als volwassene. Vanaf deze periode wordt de basis gelegd voor gezonde voedingsgewoonten en een gezond voedingsgedrag. Juist daarom is aandacht voor gezonde voeding essentieel.
Na het eerste levensjaar gaan de groei en ontwikkeling van een kind gestaag door. Peuters zijn geen kleine volwassenen, en hebben bijvoorbeeld 3,5 keer zoveel calcium, 7 keer zoveel ijzer en 6 keer zoveel vitamine D nodig als een volwassene (per kg lichaamsgewicht) . Mede daardoor is gezonde voeding en het aanleren van gezonde eetgewoonten van cruciaal belang bij peuters. In deze fase kan neofobie zorgen voor een eenzijdig voedingspatroon.
Een onevenwichtige voeding heeft ook effecten op de lange termijn. Er zijn steeds meer wetenschappelijk aanwijzingen dat gezonde voeding in de leeftijdsperiode van 0 tot 4 jaar van invloed is op het ontstaan van ziekten op volwassen leeftijd. Gezonde voeding in de eerste 1000 dagen van een kind heeft een levenslang effect. Aandacht voor een gezonde en gevarieerde voeding is daarom niet alleen op de zuigelingenleeftijd, maar ook in de peuterjaren van essentieel belang.
Verschillende voedselconsumptiepeilingen die in Nederland zijn uitgevoerd hebben uitgewezen dat de voeding van veel peuters niet voldoet aan de aanbevelingen. Peuters eten te weinig groenten, fruit en vis en ze krijgen te weinig vezels binnen en te veel verzadigd vet. Op korte termijn kunnen tekorten aan voedingsstoffen (o.a. ijzer, vitamine D en omega 3-visvetzuren) leiden tot een suboptimale gezondheid. Peuters hebben een ruime inname van zuiveldranken en gebruiken vooral limonade van siroop, frisdrank, koek en snoep tussendoor.
Het aantal kinderen met overgewicht en obesitas is de laatste jaren snel toegenomen. Gemiddeld is 1 op de 7 kinderen in Nederland te dik. De Vijfde Landelijke Groeistudie van TNO laat zien dat de prevalentie van overgewicht bij kinderen en jongeren blijft stijgen.
In 1980 had 6% van de 4-jarige jongens overgewicht of obesitas. In 2009 was dit 10%. Bij de 4-jarige meisjes was dit in 1980 ongeveer 10% en in 2009 19% . Van deze groepen zijn ook steeds meer kinderen en jongeren veel te zwaar (obees). Bij kinderen van ouders met een niet-westerse en/of lage socio-economische achtergrond komt overgewicht veel vaker voor. Bij kinderen van Turkse afkomst is het probleem landelijk het grootst; hier is namelijk bijna 1 op de 3 kinderen te zwaar.
Het is belangrijk dat kinderen van jongs af aan een gezond gewicht hebben. Zwaar zijn als peuter of kleuter betekent vaak ook zwaar zijn als volwassene. Preventie van overgewicht en obesitas start dus op jonge leeftijd door het aanbieden van gezonde voeding, aanleren van een gezond eetgedrag, passende hoeveelheden, en coaching in leefstijl voor het gezin. Recent onderzoek laat zien dat een kind dat te zwaar is op de leeftijd van 3 maanden en op 2-jarige leeftijd nog steeds te zwaar is, een verhoogde kans heeft om overgewicht of obesitas te houden tot op de basisschool.
Overigens krijgt ongeveer 8% van de kinderen die aanvankelijk een niet-afwijkende BMI hebben bij 3 maanden, toch later aanzienlijk overgewicht. Het overgewicht van de ouders bleek de belangrijkste voorspeller te zijn voor overgewicht. Zorgverleners uit de Jeugdgezondheidszorg zouden zich dus nadrukkelijker dan nu gebeurt, moeten richten op baby’s met overgewicht van ouders met overgewicht. Onderzoek uit Rotterdam laat zien dat opleidingsniveau van de moeder, BMI van de ouders en verandering van gewicht van de baby factoren zijn die sterk samenhangen met de kans op overgewicht.